Selecteer een pagina

[:nl]Het begint net licht te worden. Ik ben al vroeg wakker en luister naar de geluiden om me heen. Een buurman die al vroeg aan het werk gaat, gerommel in de verte en iemand die met een speelgoedpistooltje oorlogje speelt. ‘Pieeuw Pieeeuw’ hoor ik steeds, om vervolgens iemand hard te horen lachen. ‘HAHAHA’ Ik vraag me af welke kinderen er om vijf uur ’s morgens al gaan buitenspelen. Ik luister nog eens goed. ‘Pieeuw pieeuw’, ‘HaHa’, ‘Pieeuw pieeuw’, ‘HaHa’ Maar dat zijn geen kinderen, dat zijn vogels! In gedachte zie ik de ene vogel z’n pistooltje richten op de ander en hem giga missen waardoor de ander omrolt van het lachen. Zachtjes lig ik te grinniken onder mijn deken. Het is al zes uur als de trein, die langsrijdt, zijn enorme toeter laat afgaan. Zou die trein elke dag om dit tijdstip heel het dorp wakker toeteren? Tegen zeven uur vind ik dat ik wel lang genoeg in bed heb gelegen en besluit een ochtendwandeling te maken door het bos. Alles was nog in diepe rust. Zelfs de bloemen hadden hun blaadjes dichtgevouwen. In alle stilte liep ik door het bos totdat ik een paar ogen voelde staren, ik keek om me heen en zag een levensgrote kangoeroe naar me kijken. Zo verbaasd als ik was, keek ik naar hem en hij naar mij en vergaten we allebei een foto van elkaar te maken. Toen ik mijn telefoon wilde pakken om een foto te maken huppelde hij snel weg, zeker bang dat ik het pistool van die vogel had afgepakt.

Mijn dag kon niet meer kapot en met een euforisch gevoel wat Oom niet zo snapte, want wat was er nou zo bijzonder aan een kangoeroe, gingen we op weg naar Albany. Eenmaal op de freeway kwamen we door een gebied wat nog niet zo lang geleden was afgebrand. Een kilometerslang spookbos van zwartgeblakerde bomen en grijze struiken waar alleen nog het karkas van overeind stond. In dit doodstille, spookachtig stuk bos, zag ik met eigen ogen hoe niet alleen de mens zelfvernietigend kan zijn maar ook de natuur. Ondanks dat Oom vertelde dat het nodig was om verder te kunnen groeien en dat alles uiteindelijk weer groen zou worden, leek dit wel heel erg een vergane glorie te zijn.

Wat geen vergane glorie was, was the Valley of the Giants. Een bos met enorme bomen verbonden door bruggen waar de één met bibberende beentjes over heen liep en de ander druk schommelend naar het einde huppelde. Je voelt je ineens weer heel klein als je onder zo’n giant staat. Bomen die van binnen uitgehold waren door brand en insecten maar toch nog altijd even sterk rechtop bleven staan, reikhalzend naar de blauwe lucht wachtend op een verfrissende douche van vers regenwater.

Bij een winkeltje in the middle of nowhere aten we een echte Australische burger om vervolgens verder richting Albany te rijden. Een lange, stille weg met vooral heel veel bomen waar dat rookpluimpje verte eigenlijk niet thuishoorde. ‘Eh Oom? Is daar brand?’ Voordat we het wisten reden we vlak langs een bushfire. Ik wilde natuurlijk wel een foto maken maar stoppen mocht absoluut niet. Snel draaide ik mijn raampje open en voelde de hitte van het vuur op mijn huid. Mijn ogen en neus zaten vol rook. Na vandaag heb ik met mijn eigen ogen gezien en gevoeld hoe vernietigend een bosbrand kan zijn.

Toen we pas rond vier uur in het drukke Albany aankwamen, stapte ik voor mijn gevoel in een hele andere wereld. Een drukke levendige stad met bijzondere oude architectuur wat ik morgen pas ga ontdekken!

[:]